zij en hij en ik en jij en wij en waaromme toch
gingen bos in toen de winter aan tochten was
wat weken werden jaren van verloorene dagen
je liep voorop en iedereen zocht zijn eigenst laan
sneeuw verdween en zon liet je niet in koude
benen ontblooten en armen waren lijkens wit
zoo druppelt een traan of is het beekjeswater
zoen zoen zoen nog eens terug naar voorheen
toen dagen liepen op kunstende schaatschen
jij, ik, wij en om wie ik niet meer durfens vragen
duw me de wolken door het zuchten in blauw
ontluik je ogen met bollekes die hollandsch tulpen
zei je, zei je nog dat je niet echt verders zoo ging
vanaf hier doch alles is mogelijk zonder die kapsoon
jij, jullie, hij of gij, maar kijk me in de godsnamen niet
het bos was gerooid, de zomer liet ons het zweet
een laatste stap, een zoen en zo eene natte traan