weer gaan we es ervandoor in achteropgezeten tijden
niemand die schijnt te merken in ’t ondergaan van zon
bidstoelen op het terras ze stormen over gevelde gras
natuurwezens laten zich al die maanden niet nu meer
hoe of vogels och zwaaien met vleugels bij vetbollekes
tot je de maan vol zakt door geserveerde kalig bestaan
vroeger nog hadden we de illusies die ons tijdig inperkte
bootjes kwamen in aanvaring en zagen buizen sprongen
geheel de tent staat ie nog maar totaal onder het water
alles loopt te praten in deez verlatenheiden van veel
hoort nog iets dat de geest wil wel geven dwars in tijd
maar zeventig elfen die vertillen hun gedachtegoedje
languit op mijn eigens tuinpad dat nergens toe hoe leidt
raap ik wat struikels en slik ge zo maar wennenappels
pit smijt me sterk toch met al zijn verlorene kracht ver
ben aan ’t komen langs voor ons snel verlate landerijen
onherbergzaam wat stelle ik mij voor het onaangename
de verdwaalder eikel stoppelt mee mijn tassen vacuüm