eerst had hij in zijn handen een
dat was niet voldoende bij lange
doet u maar een bosje een bosje
van die rode grote mooie, die ja
rozen, overal liggen de rozen, zie
je daar kan ik je wel in verstoppen
hou mijn handen als in een vaas
anders pluk ik ’t land nu helemaal
zijn ogen zaag haar te groot hart
dus gooide hij de bos bij vertrek
en zocht een passender formaat
hele donkerroden, geraffineerd
hij blust ervan blozen, beluister je
nog in je ons veld van verdromen
me handen houdt ze het niet meer
dit land is te doornloos en oh vaal
rozen, de honderden dozen vol van
haar, zo was hij en zij zij was weg
van even hier naar ’t veld, ongeteld
overal zag hem staan, zij dieprood